Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israel, een enig volk op aarde, [46]hetwelk [47]God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een [48]Naam te zetten, en om [49]voor ulieden deze [50]grote en verschrikkelijke dingen te doen aan [51]Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden [52][verdrijvende]. 46. Of, dat, dewijl. 47. Hebreeuws, ELOHIM] zijn henen gegaan. Zie van deze manier van spreken Gen.20:13. 48. Dit is, tot eer zijns heiligen naams. 49. Te weten, o Israel. 50. Hebreeuws, deze grootheid en verschrikkelijkheden, of vreeslijkheden. 51. O God. 52. Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kron.17:21. Anders, aldus: Voor het aangezicht uws volks, dat Gij U verlost hebt van Egypte, van de volken en hun goden.